‘Wonen is iets voor de rijken geworden’
De markt zou vraag en aanbod regelen, dus een minister van Wonen vond men vier jaar geleden niet nodig toen er een nieuw kabinet werd gevormd. ‘Absurd en tragisch’, vindt sociaal geograaf en journalist Floor Milikowski, want nu is de woningnood enorm en gaan de huizenprijzen door het dak.
Floor Milikowski (1980) is journalist en geograaf. Haar boek Van wie is de stad (2018) werd genomineerd voor de Prinsjesboekenprijs. Vorig jaar verscheen haar boek Een klein land met verre uithoeken – ongelijke kansen in veranderend Nederland, over hoe het succes in het ene deel van Nederland ten koste gaat van de welvaart elders. Milikowski woont met haar vrouw en drie kinderen op 85 m2 in Amsterdam. floormilikowski.com
In een nieuw kabinet hebben we ook weer een minister voor Wonen, denkt journalist Floor Milikowski. ‘Het is de vraag of het een minister voor Wonen wordt of, waar mensen in de vakwereld voor pleiten, een minister voor Ruimte of Ruimtelijke Ordening, voor een integrale aanpak van de wooncrisis. Maar er komt in ieder geval weer een minister die serieus werk gaat maken van wonen. Gelukkig maar, want dat is hard nodig.’
Milikowski zag haar geboorteplaats Amsterdam veranderen: van leeglopend en verwaarloosd naar overvol en opgepoetst. Het fascineerde haar zozeer dat ze van dit soort verschijnselen haar beroep maakte. Als sociaal geograaf en freelance journalist schrijft ze over steden in ontwikkeling en gentrificatie (veryupping). ‘Als je bedenkt dat Stef Blok, de laatste minister voor Wonen, bij zijn vertrek 4,5 jaar geleden heel trots verkondigde dat er geen minister voor Wonen meer nodig was omdat de markt alles wel zou oplossen’, vervolgt ze. ‘Dat was toen al absurd, maar als je ziet wat er sindsdien is gebeurd…’
Wat is er de afgelopen vier jaar gebeurd?
‘Er is nog meer schaarste ontstaan op de woningmarkt, met als gevolg woningnood en exploderende huizenprijzen. De bouw stagneerde en omdat er geen minister meer was die erachteraan ging, werd de situatie alleen maar erger. Cijfers over het aantal woningen waaraan nu behoefte is, variëren van 300.000 tot een miljoen. Het knelpunt zit vooral bij jongeren. Meer dan de helft van de jongeren tot 25 jaar woont nog bij hun ouders en dat is niet altijd omdat ze het daar zo fijn hebben. Dat is tragisch, zeker als je bedenkt dat het vier jaar geleden een bewuste keuze is geweest om geen minister aan te stellen, terwijl er toen al schaarste was.’
Waarom heeft men toen die keuze gemaakt?
‘Het is het gevolg van het neoliberale denken: de markt lost alles op, de overheid moet dat alleen faciliteren. Maar door de hypotheekrenteaftrek, subsidies, beperkte ruimte en andere overheidsinterventies is wonen geen vrije markt. Wonen is bovendien een maatschappelijke kwestie, dat kun je niet aan de markt overlaten. De markt heeft baat bij schaarste, de samenleving niet. Dat botst dus. Wonen werd een beleggingsobject. Dat weten we allang, maar ons geloof in de markt was te sterk om dat te voorkomen.’
Met als gevolg dat de tweedeling in de maatschappij verder is aangescherpt.
‘Precies. Eerst kwamen de lagere inkomens in de knel doordat de sociale huurvoorraad beperkt werd, zeker in Amsterdam. Daarna vielen de middeninkomens tussen wal en schip door de inkomenstoets waaraan je moet voldoen om in aanmerking te komen voor een sociale huurwoning. Mensen met een inkomen boven de € 38.000 – dat is eigenlijk modaal, maar afgezet tegen de prijzen op de woningmarkt momenteel is het een laag inkomen – komen er niet voor in aanmerking. Maar een koopwoning kunnen zij zich nu ook niet permitteren. Wonen is iets voor de rijken geworden.
En dan is er ook een leeftijds-tweedeling ontstaan: de prijzen zijn zo hoog dat de jongere generaties zich geen woning kunnen veroorloven. Intussen zitten oude generaties in veel te grote huizen, maar die kunnen ook geen kant op omdat er te weinig kleinere, betaalbare woningen zijn.’
Hoe zit het met de tweedeling stad versus platteland?
‘Er zijn zulke achterstanden in het bouwproces dat ook in krimpgebieden de huizenprijzen stijgen. Zelfs in Delfzijl, al meer dan twintig jaar een stad met een krimpende bevolking, stijgen de woningprijzen. In dergelijke gemeenten vind je niet veel mensen die de hoofdprijs kunnen betalen.
Ik zat laatst in een debat met een ambtenaar uit Dalfsen, die vertelde dat veel randstedelingen nu naar Zwolle verhuizen, omdat zij zich daar nog wél een huis en wat ruimte kunnen veroorloven. De door hen verdrongen Zwollenaren verhuizen vervolgens naar Dalfsen. Maar waar moeten de verdrongen Dalfsenaren naartoe? De gemeente probeert daar nu beleid te creëren waarin jongeren uit Dalfsen iets van voorrang krijgen zodat zij daar kunnen blijven wonen. Het zou slim zijn als er meer van dat soort beleid kwam.
In de regio hoor je steeds meer jongeren zeggen: ik hoef niet naar die Randstad, ik hoor hier, ik wil hier werken en wonen. Waarom zou je ook uit Sittard of Geleen vertrekken met als vooruitzicht dat je in de Randstad voor veel geld in een studio van 25 vierkante meter kunt gaan wonen? Dat zou je dan vooral vanwege carrièremogelijkheden doen. Als je door middel van gerichte investeringen mogelijk maakt dat mensen kunnen werken op de plek waar ze vandaan komen, krijg je een iets beter verdeelde druk op de huizenmarkt.’
Wat vind je van het gerucht dat de wooncrisis deels wordt veroorzaakt door een te lage inschatting van het aantal immigranten in Nederland?
Dat we die niet zagen aankomen of misschien zelfs, vanwege de politieke gevoeligheid van het onderwerp, onder het tapijt hebben geveegd?
‘Dat is echt totale kanarie. Migranten maken maar een heel klein deel uit van het probleem. Bovendien: als wij geen immigranten hadden, zaten we met een krimpende bevolking en een tekort aan arbeidskrachten. Als je gebruik wilt maken van de geglobaliseerde wereld door overal dingen uit de grond te halen en hier goedkope arbeidskrachten in te zetten, dan kun je niet zeggen: maar jullie mogen hier niet naartoe komen. Er zijn veel factoren die leiden naar de huidige situatie. Als we meer en betaalbaar hadden gebouwd, was dit probleem er niet geweest.’
Stel: we hebben die minister voor Wonen. Wat zou hij of zij onmiddellijk moeten doen?
‘Heel goed kijken naar de huidige situatie en de complexiteit daarvan. Die kluwen moet eerst ontrafeld worden: wat ga je doen met beleggers, wat ga je doen met de grondprijzen, waar wil je dat wel en niet wordt gebouwd, wat ga je doen met de hypotheekrenteaftrek, wat zijn acceptabele huurprijzen voor de middeninkomens? Dat zijn allemaal losse dingen die in elkaar grijpen en die eerst uit elkaar moeten worden getrokken voordat we verder kunnen.
Het zal niet eenvoudig zijn, want het gaat hierbij vaak om taboes waaraan we jaren onze vingers niet hebben willen branden: de hypotheekrenteaftrek, de onteigening van landbouwgrond voor woningbouw, het wel of niet bouwen in het groen. We dachten: als we onze koppen in het zand steken en de markt zijn werk laten doen, komt het misschien wel goed. En nu zitten we ermee. We zullen door de zure appel heen moeten bijten en pijnlijke discussies moeten gaan voeren. Daarna kun je kijken hoe we al die losse elementen bij kunnen elkaar pakken en er een samenhangend geheel van kunnen maken.’
Dus niet meteen die beroemde één miljoen huizen bouwen?
‘Dat zou een heel slecht idee zijn. Je kunt nu wel heel hard huizen gaan bouwen, maar in die paniek krijg je van die lelijke, kwalitatief slechte appartementencomplexen die je nu al overal ziet verrijzen. Die vallen als je erin gaat wonen haast al meteen uit elkaar. Bovendien zeggen veel deskundigen: we hoeven helemaal niet een miljoen huizen te bouwen, als we slim omgaan met wat er al is.
Je zou door verdichting in de steden woningen kunnen toevoegen, je zou leegstaande kantoren, scholen en kerken om kunnen bouwen tot woningen, er is van alles mogelijk. Misschien zijn dan maar 500.000 huizen nodig. Dan pak je ook meteen de bestaande duurzaamheidswens mee.
Wat we nu bouwen zou normaal gesproken twee- of driehonderd jaar moeten meegaan. Zorg dus dat het kwaliteit heeft én aansluit bij de behoeften van de toekomstige samenleving. Dat laatste is best lastig. De samenleving verandert nu zo snel dat zelfs de slimste deskundigen geen idee hebben welke kant het opgaat. Beleidsmakers zouden denk ik goed moeten luisteren naar de samenleving. Wat gebeurt daar, wat zijn de vragen en ook: wat heeft die te bieden?
Het geheim zit volgens mij in flexibeler denken over wonen. Er zijn veel ontwerpers in Nederland die daar goede en concrete ideeën over hebben. Het verbaast me dat degenen die verantwoordelijk zijn voor de woningbouw in Nederland daar niet meer gebruik van maken. Het is vaak: we bouwen een gezinswoning of een appartement, maar er zijn natuurlijk honderdduizend meer mogelijkheden. Alleen: daar wordt te weinig naar gekeken, mede doordat de markt zo dominant is geworden en het sowieso vaak makkelijker is om iets te doen zoals je het altijd al hebt gedaan – dat is goedkoop, want je weet hoe het moet.
Geef coöperaties meer ruimte, laat mensen zelf hun initiatieven ontwikkelen, wees flexibel in regelgeving. Er is veel meer mogelijk dan projectontwikkelaars en ambtenaren denken.’ Denk je dat deze wooncrisis op te lossen valt? ‘Natuurlijk! Ik ben positief gestemd. Na jaren van neoliberalisme gaat het niet meer enkel en alleen over economische groei. Maar het zal niet makkelijk zijn. Het zal nog wel even duren voordat we op het punt zijn gekomen waarop wonen weer iets is geworden dat voor de meeste mensen toegankelijk is.’