Als je naaste in een verpleeghuis woont

Wanneer je partner of ouder met dementie naar een verpleeghuis verhuist, geef je noodgedwongen je dierbare uit handen. Weten ze daar wel wat hij of zij nodig heeft? Mag je zelf ook blijven zorgen, of moet dat misschien zelfs? En durf je ook kritiek te leveren?

Eén op de vier mensen krijgt dementie. Soms zit er niets anders op: iemand moet verhuizen naar een verpleeghuis. Voor mantelzorgers is dat vaak ergens een opluchting. ‘Vooral partners voelen meer vrijheid als ze niet meer 24 uur per dag belast zijn met de zorg voor hun naaste’, vertelt dr. Nina Hovenga (UMC Groningen), die onderzoek deed naar familieparticipatie in het verpleeghuis.

‘Iets simpels als even boodschappen doen kan weer gewoon.’ Tegelijk kampt familie ook met verdriet en schuldgevoelens. ‘Bijvoorbeeld omdat hun naaste zich verzette tegen de opname, of omdat ze zelf nog wél gezond zijn. En kinderen voelen zich vaak schuldig omdat ze misschien te weinig op bezoek komen.’

Een partner kan bovendien te maken krijgen met eenzaamheid. ‘Niet alleen omdat de partner niet meer thuis woont, maar ook omdat anderen minder vaak langskomen om te helpen.’ En dan heeft de familie ook nog te maken met een continu rouwproces, omdat zij hun naaste steeds minder goed ‘herkennen’. In die moeilijke periode komen daar de eerste stappen in het verpleeghuis bij. Vaak is de familie onzeker: welke zorg nemen zij nog op zich en wat doet het personeel?

Wat doet het personeel en wat doen jullie?

‘Zorg is eigenlijk: alles wat het leven van iemand beter of leuker maakt’, zegt Hovenga. ‘Op bezoek komen is dus óók zorg. Dat is ook wat familie het liefst doet: hun naaste zien, een wandeling maken, een spelletje spelen. Daarnaast zorgt familie in principe voor persoonlijke spullen. Bezoekjes aan de tandarts of kapper kunnen daar ook bij horen.’ Lichamelijke verzorging neemt het zorgpersoneel op zich, maar familie mag ondersteunen.

Naasten zijn vaak terughoudend met zorgtaken die meer intimiteit vereisen. ‘Iemand douchen of naar de wc brengen, dat vinden mensen lastig – vooral kinderen. Maar samen eten of een keer iemand naar bed brengen, dat gebeurt wel regelmatig.’

Uiteraard is er een kennismakingsgesprek over de wederzijdse verwachtingen, maar daarin komt niet alles aan bod. ‘Er blijft vaak onduidelijkheid bestaan, bijvoorbeeld over nagels knippen of een baard scheren – doen de zorgprofessionals dat, of de familie?’ Ook vragen familieleden zich vaak af of ze hun naaste mee naar huis mogen nemen. ‘Dat laatste mag in principe altijd,’ zegt Hovenga, ‘maar het kan lastig zijn, vooral als een bewoner niet meer terug wil. Voor zaken als nagels knippen zijn er geen vaste regels. Dat zul je dus moeten overleggen.’

Afhankelijk van de zorgmedewerkers

Maar overleg kan lastig zijn. Er is een tekort aan zorg­medewerkers en de werkdruk is hoog. Niet gek dus dat mensen vaak beschroomd zijn om zorgprofessionals ‘lastig te vallen’. En dat geldt nóg sterker als het gaat om kritiek. ‘Familie voelt zich afhankelijk van de goede wil en competenties van de zorgmedewerkers’, zegt Hovenga. ‘Daarom zijn ze soms terughoudend in het geven van feedback, of over wensen die ze hebben. Ze denken: straks zien ze ons als die lastige familie, dan keert het zich nog tegen ons.’ Die afhankelijkheidsrelatie hoort bij de zorg, zegt Hovenga. ‘Je kunt dat niet wegnemen, maar wel meer in evenwicht brengen. Dat doe je door elkaar beter te leren kennen en onderling vertrouwen op te bouwen.’

‘Als zorgmedewerker kun je de band met de familie versterken door de dingen te benoemen die wél goed gaan’

Vaker positief rapporteren

Tijdens haar promotieonderzoek vroeg Hovenga zorgmedewerkers manieren te bedenken om het vertrouwen met familie te versterken. Vervolgens probeerden zij vijf methoden in praktijk uit. ‘Het ging om dingen als: vaker op familie afgaan voor een praatje en daarbij ook iets van jezelf als mens laten zien. Of vaker positief rapporteren – dus niet alleen: ‘meneer was vannacht onrustig’, maar ook dingen benoemen die wél goed gaan. Dat biedt sneller een positieve ingang voor een gesprek.

Een andere methode was het delen van geluksmomenten, bijvoorbeeld door familie foto’s te sturen van een bewoner die geniet van een spelletje. Deze methoden bleken goed te werken: zorgmedewerkers kregen veel positieve reacties en beleefden er zelf ook plezier aan.’ Als naaste kun je natuurlijk ook actief bijdragen aan een betere vertrouwensband met de zorgprofessionals. Maak een praatje, toon interesse in de persoon achter de medewerker en laat ook iets van jezelf zien.

Zorg is alles wat het leven van iemand beter of leuker maakt, op bezoek komen is dus óók zorg

Aandacht voor verdriet

Hovenga onderzocht welke belemmeringen er zijn voor het opbouwen van een vertrouwensband. Eén daarvan bleek het rouwproces bij de familie. ‘Verdrietige mensen kunnen overdreven emotioneel reageren op een kleinigheid, zoals een slecht opgeruimde kledingkast. Het helpt als zorgprofessionals actief aandacht geven aan dat verdriet. Bijvoorbeeld door te zeggen: goh, we zien dat meneer niet meer zelfstandig kan eten. Wat naar, hoe is dat voor u?’ Hovenga raadt familie­leden daarnaast aan om zelf met rouw aan de slag te gaan. ‘Zoek professionele hulp of praat met lotgenoten. Veel mensen vinden steun in gesprekken met familie van andere bewoners.’

Waar heeft de bewoner behoefte aan?

Verschil van mening over waar een bewoner behoefte aan heeft, kan ook een belemmering zijn voor de vertrouwensrelatie. Familie wil bijvoorbeeld graag dat hun naaste actief deelneemt aan activiteiten en niet de hele dag passief op een stoel zit. Een begrijpelijke wens, maar soms overschatten mensen wat hun naaste nog aankan. ‘Een verzorgende zegt dan: ja, maar uw moeder wíl dat helemaal niet meer.’

Voor familie kan het daarnaast confronterend zijn om te zien hoe de ziekte hun naaste verandert. ‘Iemand die altijd van klassieke muziek hield, geniet nu juist van André Hazes.’ In bepaalde opzichten kent het zorgpersoneel de (veranderde) bewoner dus beter dan de familie. Aan de andere kant: familieleden die iemand al lang kennen, kunnen ook iets unieks geven: een gevoel van veiligheid en erbij horen. Daarom bellen zorgmedewerkers familie soms voor hulp als een bewoner geagiteerd of verdrietig is.

‘Als naaste kun je ook bijdragen aan de vertrouwensband met de zorgprofessional: maak een praatje, toon interesse in de mens achter de medewerker, en laat ook iets van jezelf zien’

Wat kan het personeel verwachten?

Hovenga pleit voor meer aandacht voor familie vanuit de zorg. Maar kunnen overbelaste zorgmedewerkers dat er wel bij hebben? ‘De overheid zet in op familieparticipatie, ook om de druk op het zorgpersoneel te verlichten. Om dat te realiseren zul je toch eerst moeten investeren in die relatie met familie. De kosten gaan dus voor de baten uit.’ Het is ook een kwestie van prioriteiten stellen, vindt Hovenga. ‘Vinden we het ’t belangrijkst dat iemand er heel netjes bij zit en dat de afwas gedaan is, of willen we ook meer kijken naar de psychosociale aspecten van zorg, en de familie meer proberen te betrekken?

‘Opeens houdt moeder niet meer van Hayden maar van Hazes. Dat kan confronterend zijn’

In praktijk blijken zorgmedewerkers aan dat laatste óók plezier te beleven. Als ze de familie goed kennen, vragen ze ook makkelijker om mee te helpen, bijvoorbeeld met het bakken van pannenkoeken. Zo wordt hun werk leuker én makkelijker.’ Hovenga waarschuwt wel voor te veel druk op familie. ‘Sommige zorgorganisaties stellen harde eisen, bijvoorbeeld: als uw naaste hier wordt opgenomen, dan moet u minimaal vier uur per week participeren in de zorg. Dat lijkt mij niet de goede manier. Beter is om de familie te leren kennen en een gesprek te voeren over wederzijdse verwachtingen. Misschien woont een naaste wel heel ver weg, of heeft hij of zij niet zo’n goede relatie met de bewoner. En anderen kunnen misschien juist méér dan vier uur per week helpen.’

Lees meer over: Ouder worden en Samen leven

Registreer nu bij RADAR+

RADAR+ biedt waardevolle tips om gezond te blijven van lijf & geest! Maak nu een gratis account aan en lees meteen meer!

Registreer nu